zaterdag 1 januari 2022

 

Top 2000

De dagen tussen Kerst en Nieuwjaar zijn weer bijna voorbij. Helaas kan ik niet zeggen dat het bij ons gladjes verlopen is. Om te beginnen slaagde Joop erin om de gehele sfeer te verzieken doordat hij zo nodig de top 2000 op Hilversum twee moest opnemen. Van teletekst had hij een lijst met ongeveer vijftig liedjes overgeschreven die hij beslist wilde hebben. “Allemaal platen die iets voor me betekenen”, beweerde hij. Helaas stonden op teletekst alleen de noteringen van de liedjes vermeld en niet de tijden waarop ze werden uitgezonden.

Joop had de cassetterecorder startklaar in de studeerkamer geïnstalleerd en daar was hij dan ook het grootste deel van de dag en ook nacht te vinden. Dat ging dan ongeveer zo: “Luister Jet, dadelijk komt ‘Boulevard de Madeleine’ van de Moody Blues. Ze staan op nummer 734. Ze zijn nu bij ‘Poppa Joe’ van de Sweet op nummer 742 dus over ongeveer een half uur moet ik er zijn.” Om geen risico te nemen ging Joop dan al een kwartier eerder naar de studeerkamer.
Dat ging dus zo vijf dagen lang, vierentwintig uur per dag door. Van de vijftig liedjes die hij wilde opnemen, heeft hij er uiteindelijk twintig min of meer fatsoenlijk op cassette gekregen. De meeste opnamen mislukten omdat Joop het cassettebandje er niet goed in had zitten, hij de verkeerde knop indrukte, hij ondanks alles toch te laat was of de deejay voortijdig door de plaat heen praatte. Iedere mislukte opname ging gepaard met het nodige gemopper van mijn man. “Potverdomme, drie kwartier zitten wachten op Neil Young,” klonk het chagrijnig, “loopt dat verrekte bandje vast.”

Erger vond ik het dat meneer meende met zijn opnamen door te kunnen gaan als er visite was. Zat je net gezellig aan de koffie,  sprong Joop opeens op, rende naar de studeerkamer onder het slaken van de kreet: “Ze zijn bijna bij Patricia Paay. Ik ben zo terug.” Dat ‘zo’ werd dan in werkelijkheid een half uur. Ondertussen zat ik me dood te schamen en vooral te ergeren. Ik zei tegen Joop: “Dat flik je me niet meer. Als er visite is dan worden er geen liedjes opgenomen.” Dezelfde avond nog kwamen mijn jongste zus en haar man op visite. Ik zag Joop al de hele tijd zenuwachtig op zijn horloge kijken. Op een gegeven moment vloog hij op en brulde: “Ik moet nodig naar de w.c.” Na een kwartier was hij nog niet terug. Mijn zwager vroeg al bezorgd of het met Joop wel goed ging. Ik voelde al nattigheid en jawel hoor, toen ik ging kijken, zat Joop met zijn vingers aan de knoppen in de studeerkamer. “Procol Harum,” stamelde Joop betrapt, “die moet ik hebben.”

U kunt zich voorstellen hoe verrast ik was toen ik op een middag thuiskomend van het boodschappen doen, Joop en onze beide zoons in de tuin voor het huis in de sneeuw zag. “Moet jij niet opnemen?”, beet ik Joop toe. Mijn man schudde zijn hoofd. “Tussen nummer 432 en 408 zit niks wat ik moet hebben,” grinnikte hij. “Ik heb dus bijna twee uur over. Kan ik mooi met de jongens sneeuwpoppen maken.” Toch wel vertederd door het aangezicht van mijn man en mijn zoons die eendrachtig met de sneeuw aan de slag waren, vergaf ik hem zijn irritante gedrag van de afgelopen dagen. Dat vergevingsgezinde gedrag duurde precies tien minuten. Toen kwam Joop vertellen dat de sneeuwpop af was. Ik zei in mijn onnozelheid nog ‘daar moet ik een foto van maken’. Gewapend met het toestel liep ik enige tellen later onwetend van wat mij te wachten stond de tuin in om daar oog in oog te komen staan met de meest ordinaire sneeuwpop die ik ooit in mijn leven aanschouwd heb. Het geval was voorzien van twee gigantische borsten tot in detail afgewerkt met twee mandarijnenschillen. “Mag ik je even voorstellen aan Tatjana,” had Joop ook nog het lef om te zeggen.
Heel even heb ik overwogen om samen met Hannah een mannelijke sneeuwpop te bouwen en hem Rambo te noemen en de wortel deze keer niet als neus dienst te laten doen. Ik heb het niet gedaan. Er zal in 2001 vanzelf nog wel een andere kans komen. En reken maar dat ik die met twee handen zal aangrijpen.

maandag 20 december 2021

 Stille nacht, dikke bontjas.

 

Het is nu twee jaar geleden maar de beelden staan nog op mijn netvlies gegrift alsof het gisteren was. Het zijn geen vrolijke beelden waarover ik u wil vertellen. Misschien dat ze uw kerstfeest wel een beetje gaan vergallen. Voor het geval u verder wilt lezen, zeg dan niet dat ik u niet gewaarschuwd heb.

December 1996. Met twee vrien­dinnen ging ik met zo'n georga­niseerde busreis naar de Kerstmarkt in Düsseldorf. We zullen al zo'n twee uur door de drukke straten van een van de rijkste steden van Duitsland geslenterd hebben toen ik haar zag zitten. De vrouw kwam me vaaglijk bekend voor: verlopen kop, mager lijf, zachtblauwe ogen. De sjofele kleding die zij droeg, werd rond haar middel door een koord bijeengehouden. Het was een wit koord met knopen, dat normaal door monniken wordt ge­dragen. Zij zat stil als een stand­beeld met gekruiste knieën voor de etalage. In de verstarde houding kwam alleen enige verandering als het kind dat op haar schoot lag, haar speen­tje uit haar mond liet vallen. Het kind, een baby van een paar maanden, was slechts gehuld in een dun rompertje. Het verscho­ten, geelwitte dekentje dat om het kindje gewikkeld zat, bood geen enkele bescherming tegen de vrieskou. De wind sneed er als een ijspriem dwars doorheen. Voor de vrouw en het kind stond een bakje, schamel gevuld met wat kleingeld.  

Het contrast met de winke­lende massa die haastig op weg waren om hun laat­ste kerstinko­pen in te slaan, kon niet groter zijn. De passerende mannen waren van het slag dat je in deze peperdure winkelstraten kon verwachten: gekleed in lange wollen jassen; om hun nek het onvermijde­lijke kasjmier sjaaltje; onder hun arm het Duitse equiva­lent van de Wall Street Journal en in hun handpalm het altijd parate gsm-tje. Ze zochten hun heil bij de vele tiental­len juweliers die Düsseldorf rijk is. De etalages toonden de meest protseri­ge sieraden op een manier alsof het om een lading Bockworst ging. De astronomische bedragen die op de prijs­kaartjes ston­den, waren genoeg om de begroting van een middel­grote stad sluitend te maken. Dit was de plaats waar de ge­slaagde zaken­man de ring van eeuwig­duren­de liefde voor zijn echtgenote en een paar 18-karaats gouden oorbellen voor zijn maîtresse kocht.

De vrouwen van de mannen van Düsseldorf kun je het best om­schrijven als eng. Heel erg eng. Hun door liposuctie platge­streken buiken werden tegen de winterse kou beschermd door een bonte verzameling van dode vossen, nertsen en zeehondjes. De onnatuurlijke. bruine huidskleur van deze dames verried de vele, lege uren die ze onder de zonne­bank doorgebracht hadden. De faceliften die ze hadden ondergaan waren talrijker dan ster­ren aan de hemel op een wolkeloze nacht. De decadente verzame­ling juwe­len rammelden met zoveel geweld dat menige harmonie moeite zou hebben gehad om ze te overstemmen. De vrouwen van Düsseldorf verdrongen zich in die week voor Weihnachten voor de vele bontzaken die dit financiële bolwerk rijk is.

Voor één van die bontzaken zat een vrouw met een kind op haar schoot. De scherpe vrieskou sneed door het dekentje dat het kind had moeten beschermen. Nog even en de teentjes zouden aan elkaar vastgevroren zitten. De vrouw staarde wezenloos voor zich uit. Werktuiglijk ging haar hand naar haar baby om de speen weer in het mondje te stoppen. Ze besefte niet dat ze in de weg zat. Ze blokkeerde de deur van de duurste bontzaak van Düsseldorf. Twee dames met kettingen om hun nek ter waarde van een modaal jaarsalaris keken verontwaardigd naar de moeder en het kind dat hun de weg versperde. Hun blik verried dat ze het toch een taak van de reinigingsdienst van de stad Düsseldorf vonden dat de straat van dergelijk vuil verschoond bleef. De dure dames namen zich vast voor om zich 's avonds bij hun in­vloedrijke mannen te beklagen. Frohliche Weihnachten.

Ik keek naar de moeder en het kind en besefte waar ik ze van kende. De moeder leek op mij en het kind leek op Hannah. Ik verlamde. Snel wierp ik een muntstuk van twee Mark in het bakje. Toen keek de moeder onverwachts op en haar blik kruiste de mijne. Ik keek in de ogen van mijn ziel. Het bezorgt me nog nachtmer­ries. Twee harde Marken gaf ik. Als er zoiets als een vage­vuur is waar je voor een paar eeuwen je zonden mag over­den­ken dan weet ik waar ik het aan te danken heb: aan die twee lullige Marken. Daar zit ik dan, samen met twee in bont­jassen gehulde Duitse dames. Zij steunend onder de last van hun juwelen en ik ben verdoemd voor mijn krenterige tweemarkstuk. Toen we terugliepen naar de bus van de Betuwe-Express pas­seerden we een Kerstman die met een zwaar accent kerstliederen stond te vertolken. Zijn krakerige stem zong over de naderende Stille Nacht. Ik bad in stilte dat het kind die nacht zou ha­len.

vrijdag 17 december 2021

 

Kunst: een fluitje van een cent.

 

Ik weet dat ik het risico loop dat heel kunstminnend Maas en Waal na het lezen van dit artikel over me heen valt. Ik wil ook niet pre­tenderen dat ik verstand van kunst heb. Inte­gen­deel. Als gestudeerde kunstcritici beweren dat het schilderij 'Victory Boogie Woogie' van Piet Mondriaan een hoogtepunt in de schilderkunst van deze eeuw is, dan geloof ik dat graag. Als de deskundigen van mening zijn dat het schilderij tachtig miljoen gulden waard is, dan zal dat ongetwijfeld zo zijn.
Toch neemt dit niet weg dat ik het een waanzinnig bedrag vind voor een schilderij waarvan minstens tachtig procent van de Nederlandse bevolking zal denken ‘dat kan ons Pietje van negen ook’. Hoe? Men neme een stuk linnen, een kwast en drie tubes verf van de kleuren rood, geel en blauw en wacht op een regenachtige dag. Op het moment dat Pietje van negen zich rot begint te vervelen, haal je het bovengenoemde materiaal voor de dag en zegt tegen de jongen: "Maak eens een mooi schilderij voor mij. Weet je wat? Maak maar allemaal vakjes en hokjes met die mooie kleurtjes." Ik voorspel u dat als het doek van de negenjarige jongen in een museum werd gehangen met een bordje erbij dat het hier om een echte Mondriaan zou gaan, negenenne­gentig procent van de bezoekers het niet door zouden hebben. Nu zal kleine Piet van negen hartstikke gelukkig zijn als iemand hem vijfentwintig gulden voor zijn doek zou geven. Het museum kan dus voor een prikkie een doek kopen waarvan ieder­een, beha­lve die ene procent dan, met volle teugen zal genieten. De Nederlandse Staat, die wij uiteindelijk met ons zestien mil­joen inwoners allemaal samen vormen, kan het echte schilderij van Mondriaan dan mooi voor tachtig miljoen weer doorverkopen aan de een of andere stinkrijke Amerikaan of Japanner die het thuis boven het bankstel kan hangen. De opbrengst kan vervol­gens verdeeld worden onder de één miljoen landgenoten die van een AOW-tje moeten rondkomen. Zij kunnen uit het openbaar kunstbezit een eenmalige bijdrage van tachtig gulden tegemoet zien. Resultaat: één miljoen gelukkige landgenoten en een paar kunstminnende, hoogopgelei­de, kapitaalkrachtige landgenoten die ongelukkig zijn.

 "Maar," zal de rechtgeaarde kunstliefhebber nu roepen, "als we al onze kunst verkopen dan hebben we straks helemaal niets meer." Deze mensen kan ik geruststellen. Vorige week heb ik de open dag van de basisschool van onze Hugo bezocht. In groep acht hingen dertig prachtige composities met de kleuren groen, oranje en paars. Het hadden Mondriaans kunnen zijn als deze nog twintig jaar langer had geleefd en tot een nieuwe fase qua kleur was overgegaan. In groep vijf zag ik tientallen tekenin­gen hangen met een rijk scala aan rechte en kromme lijnen waar Picasso nog een puntje aan had kunnen zuigen. Groep drie had met verf mogen experimenteren wat een bonte verzameling aan warme kleuren en onbestemde figuren had opgeleverd waar het geklieder van Karel Appel bleek bij afsteekt. Het absolute hoogtepunt echter was in het allerlaatste lokaal te vinden waar de kleuters van groep één de ramen met vingerverf te lijf waren gegaan. Ver­schillende ouders stokte de adem in de keel toen ze het lokaal betraden en de verzameling kleuren op de ramen aanschouwden. "Dit," kreunde een trotse vader, "had Herman Brood niet kunnen verbeteren." Zo ziet u maar: kunst hangt niet in het museum, kunst hangt bij u om de hoek. Gratis.   

vrijdag 10 maart 2017

Harriet: Deja vu, all over again




 
John Fogerty, de door mij zeer bewonderde voormalige zanger/gitarist van de legendarische rockband Creedence Clearwater Revival, heeft vooruitlopend op zijn nieuwe album een single uitgebracht. De single is getiteld “It’s like deja vu (all over again)”. In het lied maakt hij een vergelijking tussen de huidige oorlog in Irak en de oorlog die de Amerikanen in de vijftiger, zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw in Vietnam voerden. Hij beschrijft hoe net als toen ook nu de bodybags gevuld met de lijken van jonge, Amerikaanse soldaten dagelijks overgevlogen worden en dat net als in Vietnam ‘day after day another Momma’s crying, she’s lost her precious child to a war that has no end’. In het refrein zingt hij hoe hij de huidige ellende allemaal al eerder gezien heeft, en niet eenmaal maar telkens weer. It’s like deja vu (all over again).

Toen ik de tekst voor het eerst hoorde, werd ik er stil van. De woorden hadden een enorme impact. Fogerty beschrijft precies het probleem waar ik al jarenlang mee worstel. Het doorlopend geconfronteerd worden met alle vormen van ellende in de wereld waarbij je het idee hebt dat je het al honderden malen eerder gezien hebt zonder dat er ook maar iets is veranderd.

Neem nu die oorlogen. Als twaalfjarige heb ik in een grijs verleden handtekeningen verzameld tegen de oorlog in Vietnam. In mijn jeugdige naïviteit dacht ik dat als je met zijn allen maar hard genoeg je best deed er vanzelf een einde aan een oorlog zou komen. Maar wat volgde er na Vietnam? Oorlogen op de Falklands, in Pakistan, Cambodja, Joegoslavië, Tjetsenië, Afghanistan etc. etc. Bij iedere nieuwe oorlog werd ik een beetje moedelozer. Murw geslagen door het zich steeds herhalende proces van geweld, verderf en ellende. En bij iedere oorlog had ik opnieuw het gevoel “it’s like deja vu (all over again)”. 

Hetzelfde geldt voor de volkerenmoorden. Steeds weer opnieuw vindt er ergens in de wereld een genocide plaats. In de tweede wereldoorlog zijn er miljoenen joden, zigeuners, zwakzinnigen en homo’s systematisch uitgemoord. Werd er daarna niet gezegd ‘Dat nooit meer’?. Maar niets is minder waar. In Srebenica werden duizenden Moslims vermoord om hun geloof. In Afrika moordden Hutu’s en Tutsi’s elkaar uit omdat ze tot een andere stam behoorden. Op de Molukken staan Christenen en Islamieten lijnrecht tegenover elkaar. In Soedan zien we momenteel weer hetzelfde gebeuren. Het systematisch uitmoorden, verkrachten en lynchen van mensen enkel en alleen omdat ze tot een ander ras, geloof of stam behoren, gaat maar door en maar door. En bij iedere beeld krijg ik weer het gevoel dat ik het zoveel malen eerder heb gezien. “It’s like deja vu (all over again)”.  

Hongersnood. Ook zo’n gebed zonder einde. Ondanks alle moderne technische hoogstandjes waar we heden ten dage over beschikken, sterven er ieder jaar tienduizenden medemensen aan zoiets banaals als het ontbreken van voedsel. Terwijl het Westen bakken vol eten naar de stort brengt, woedt er elders in de wereld een hongersnood. En ook hier lijkt de ellende zich maar te blijven herhalen. Eind zestiger jaren van de vorige eeuw spaarden schoolkinderen al zilverpapier voor de hongerige kinderen van Biafra. Daarna werd het Afrikaanse continent om de paar jaar geteisterd door een hartverscheurende en mensonterende hongersnood. De aanblik van met vliegen bedekte kinderogen zal ook bij u herkenning oproepen. In al die jaren is er helemaal niets, niente, nada, geen bal veranderd. De geschiedenis herhaalt zich en herhaalt zich. En iedere keer heb ik weer hetzelfde gevoel: “It’s like deja vu (all over again).”

Wat dat betreft maakt het niet zoveel uit of u na het journaal van gisteravond of na een herhaling van een journaaluitzending van pakweg twintig jaar geleden kijkt. Het nieuws is nog steeds hetzelfde. De hel bestaande uit oorlogen, volkerenmoorden en hongersnoden wordt eindeloos over ons uitgestort. “It’s like deja vu (all over again)”. Ik merk dat dat me, zoals reeds eerder gezegd, moedeloos maakt en - wat erger is – onverschilliger ook. En voor dat laatste schaam ik me zeer. 

woensdag 24 juni 2015

Harriet: De leugen van het bidprentje



Van de week kwam ik bij het schoonmaken van de rommelkast de schoenendoos met bidprentjes tegen. Zo om de paar jaar lees ik de teksten die over al die dierbare overledenen geschreven zijn weer eens door. Met het schrijden der jaren wordt de schoenendoos steeds voller. Dit verschijnsel maakt pijnlijk duidelijk dat je zelf ook ouder wordt en langzaam maar zeker doorschuift naar de volgende generatie. De generatie die volgens de wetten van de biologie de volgende laag in de schoenendoos gaat vullen.

Tijdens het doorlezen van de diverse bidprentjes vielen me een aantal eigenaardige overeenkomsten op. Het is opvallend hoe vaak er al in de openingszin wordt gerept over het ‘eenvoudige’ of ‘sobere’ leven dat de overledene heeft geleid. Dit lijkt me nu niet iets waar je als overledene blij mee moet zijn. Hoeveel liever zouden deze mensen niet herinnerd willen worden als iemand die een sprankelend en bruisend leven heeft gehad? Toegegeven, een aantal van hen heeft inderdaad door de omstandigheden gedwongen een sober leven moeten leiden. Helaas was dit in de meeste gevallen dan echter geen kwestie van kiezen maar van bittere noodzaak. Door armoede of handicap hebben deze mensen geen sprankelend leven kunnen leiden maar was het meer een leven van lijden. Het is in die gevallen dan ook terecht dat je met bewondering van een ‘eenvoudig’ en ‘sober’ leven spreekt. In het geval van de droogneukers ligt dat anders. Eén fucking leven hebben en dan besluiten om een sober en eenvoudig leven te leiden. Wauw, dat is pas een doodzonde. Nou ja, ieder zijn meug, natuurlijk.

De tweede grote overeenkomst tussen al die bidprentjes is dat de teksten altijd positief over de overledene spreken. Onder het mom van ‘over de doden niets dan goeds’ wordt daarmee weleens willens en wetens de waarheid geweld aan gedaan. Natuurlijk is dit wel begrijpelijk. Je gaat iemand die op weg is om het rijk der hemelen te betreden niet afschilderen als een boef, lul of zakkenwasser die zich van God noch gebod wat aangetrokken heeft. Van de andere kant zou het misschien toch beter zijn als sommige mensen zouden besluiten om over bepaalde zaken dan maar helemaal niet te schrijven. Ik zal u hiervan een paar voorbeelden geven.
Van een oudoom van Joop was het bij eenieder bekend dat het een gierig en geniepig mannetje was. Wat stond er tot ieders verbazing echter in zijn bidprentje? “Oudoom had een uitstekend zakelijk inzicht!” Nou beweer ik niet dat ze moeten schrijven dat oudoom een vervelende, nare, schraperige, onuitstaanbare kwijlebak was maar ik denk wel, begin er dan helemaal niet over.
Een ander voorbeeld. Bij ons in het dorp woonde een man die zijn kinderen om het minste of geringste ongenadig in elkaar mepte. Wat lezen we in het bidprentje? “Vader was streng maar rechtvaardig.” Natuurlijk schrijf je niet ‘vader mishandelde zijn kinderen om het minste of geringste’ maar ook hier denk ik, zwijg er dan over. Je gaat bij een incestaffaire toch ook niet schrijven ‘vader hield veel van zijn kinderen’?
Nog een voorbeeld. De buurvrouw waarvan iedereen weet dat ze minstens tweehonderd kerels in haar bedstee heeft mogen begroeten, wordt in haar necrologie omschreven als “een vrouw van de wereld die van de natuur hield en veel liefde te geven had”. Okay, in haar geval misschien niet geheel bezijden de waarheid misschien. Maar veel liefde te geven?? Oei! En natuurlijk snap ik ook wel dat je niet in haar bidprentje kunt zetten dat ze een sloerie-moerie-slettebak eerste klas was. Maar natuurliefhebster?
Vierde en laatste voorbeeld. Op het bidprentje van een landelijk bekend politicus stond: “Hij kwam altijd open en eerlijk voor zijn mening uit.” Moet ik hier nog op in gaan?

Als u nu denkt dat ik pleit voor de waarheid in bidprentjes dan heeft u ongelijk. Ik begrijp donders goed dat de waarheid in veel gevallen subjectief is. Uiteindelijk zijn we immers ongeacht onze levenswandel toch allemaal een ‘goeie’ geweest. Schrijf alleen geen onwaarheden. Zorg er in ieder geval voor dat de overledene herkend wordt in de ter nagedachtenis en niet dat de helft van de aanwezigen denkt bij de verkeerde uitvaart te zijn beland.
Tot slot hoop ik alleen nog dat mijn kinderen over vijftig jaar niet in mijn bidprentje zetten dat ‘moeder een eenvoudig en sober leven heeft geleid’. Laat het sprankelen en laat het spetteren en donder daarvoor desnoods een fles met bubbels over mijn kist. En, oh ja, ze mogen ook  rustig schrijven ‘moeder kon stronteigenwijs zijn’ in plaats van ‘moeder had een uitgesproken mening’.

woensdag 10 juni 2015

Harriet: Scrotumwasser




Laat ik voorop stellen dat Joop en ik niet heilig zijn als het om schuttingtaal gaat. Af en toe rolt er bij ons ook wel eens iets uit de mond waarvan je achteraf denkt dat het niet nodig was geweest. Maar we proberen het wel tot een minimum te beperken. Het is in ieder geval zeker niet zo dat we het in ons standaardtaalgebruik ingebed hebben. Bij onze drie kinderen daarentegen lijkt het bijna normaal om namen van voorwerpen en personen vooraf te laten gaan door geslachtsdelen. Als onze Harm het over school heeft dan is het een k..school, een k..vak, een k..leraar en ga zo maar door. Ook bij onze Hugo en Hannah is het van hetzelfde laken een pak. Joop en ik ergeren ons hier dood aan. En nogmaals: wij zijn geen heiligen. Ook wij bezondigen ons wel eens aan een vloek of een geslachtsdeel maar dat neemt niet weg dat wij beiden vinden dat het heden ten dage toch behoorlijk de spuigaten uitloopt.

Vandaar dat wij een nieuw regime in werking hebben gezet. Onder de noemer ‘verbeter de wereld, begin met je eigen kinderen’ is er bij ons thuis een schuttingtaalverbod. Op iedere overtreding staat een boete van één euro die in de vakantiepot moet worden gestopt. Zo hoopten wij dat na al die jaren de kinderen eens onze vakantie betaalden.

Helaas blijkt de werkelijkheid vaak anders te zijn. En we hadden ons nog wel terdege voorbereid. We hadden een groot aantal vragen bedacht waarop normaliter altijd een antwoord komt dat met het k-woord begint. Tijdens de avondmaaltijd vroeg Joop dan ook tussen neus en lippen aan Harm hoe de wiskundetoets was verlopen. Harm keek mijn man even vragend aan en antwoordde doodleuk “testikels, pap”. Het bleek de opmaat voor een hele serie nieuwe termen te zijn. Hannah volgde het voorbeeld van haar broer en verkondigde dat haar vriendin de hele dag aan haar hoofd had lopen ‘urineren’. Hugo vond de nieuwe trend van zijn oudere broer en zus zo geweldig dat hij er meteen een schepje bovenop deed. “Weet je wat ik van die Jerney Kaagmans van Idols vind, mam?”, vroeg hij meesmuilend. Voor ik kon antwoorden, rolde het al uit zijn mond. “Dat is een vaginavrouwke en die met dat paardengebit is een scrotumwasser.”  “En Rob Oudkerk is een prostituéwandelaar,” vulde Hannah aan.

En zo ging het maar door. Het was om moedeloos van te worden. Joop naderde ondertussen het kookpunt. Enige tellen later gebeurde het onvermijdelijke. “Is het nou afgelopen met dat slap gelul?”, bulderde Joop. “Aha, dat is alvast één euro, pap,” schaterde Harm. “Je had moeten zeggen: Is het nou afgelopen met dat slap gepenis?” Zijn broer en zus lagen in een deuk. “Ja, doe maar leuk,” gromde Joop. “Maar dat geouwehoer moet nu maar eens afgelopen zijn.” De voorspelbare reactie kwam van onze jongste. “Yes, en dat is twee euro,” grinnikte Hugo. “Je bedoelt natuurlijk het werkwoord met een oudere prostitué erin’, hè pap?”

Joop zag er de humor niet van in. Ik zelf wist ondertussen niet zo goed wat ik met de situatie aan moest. Hoewel ik het al te makkelijke gebruik van schuttingtaal verwerp, werkten de vondsten van mijn kinderen toch op mijn lachspieren. Dit laatste wakkerde de woede van Joop nog meer aan. Toen Hannah even later op een totaal neutrale toon vertelde dat ze haar tentamen waarschijnlijk vercopuleerd had, had ik het niet meer. Ik schoot in een onbedaarlijke lachbui. Joop veerde pisnijdig …uh… ik bedoel natuurlijk urinenijdig, overeind en vertelde dat hij wel wat beters te doen had dan naar die flauwekul te moeten luisteren. Boos beende hij weg naar de zolderkamer. Hij ging verder met het in elkaar zetten van ons nieuwe Ikea-kastje. Even later hoorden wij zijn donderende stem: “Waar is gvd dat k..schroefje nou weer gebleven?” Harm tikte met zijn vork op zijn bord. “Mag ik even jullie aandacht,” sprak hij quasi-deftig. “Ik verwacht met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat nog voor het kastje gereed is, wij de vakantie bij elkaar zullen hebben.” Ik vreesde met grote vreze dat hij daarin wel eens gelijk kon hebben.

dinsdag 5 mei 2015

Harriet: Een verloren zondagmiddag.




 
Er zijn van die zondagen dat je nergens zin in hebt. Je wilt niet op visite gaan en al helemaal geen visite ontvangen. Op dergelijke dagen stappen wij vaak in de auto en rijden lukraak wat rond. Vaak belanden wij dan op een braderie, kermis of terras. Afgelopen zondag was weer zo’n dag waarop we besloten om te gaan toeren. Puur toevallig kwamen we daarbij in Rhenen uit en besloten om in de nabijheid van de Grebbeberg iets te drinken en daarna een stukje te wandelen.

Bij die wandeling kwamen we op het oorlogskerkhof terecht. Duizenden kruizen markeren duizenden graven. Op ieder kruis een voor ons totaal onbekende naam met geboorte- en sterfdatum. Nu heb ik bij zerken en ook bij overlijdensadvertenties de neiging om meteen deze twee data te vergelijken om te kijken hoe oud iemand is geworden. De gemiddelde leeftijd van de gesneuvelde jongens op de Grebbeberg ligt ergens tussen de twintig en de vijfentwintig. Stuk voor stuk waren het jonge kerels die hun prille leven gaven voor hun vaderland. Ik probeerde niet te denken aan de afschuwelijke manier waarop ze aan hun einde gekomen waren maar toch verscheen steeds als door een magische kracht aangezogen, het beeld van uiteengereten jongenslichamen op mijn netvlies. Bij één zerk bleef ik stilstaan. ‘Kees Janssen, geboren 12 januari 1919, gesneuveld 12 mei 1940, stond er sober. Geschokt staarde ik naar de kille letters. Deze jongen was op exact dezelfde datum geboren als onze Harm met als enig verschil een tijdspanne van zevenenzeventig jaar.

Over zeven jaar is onze Harm ook eenentwintig. Ik moet er niet aan denken dat hij op die leeftijd, of welke leeftijd dan ook, voor volk en vaderland zijn leven zou moeten geven. Op je eenentwintigste behoort je leven nog voor je te liggen. De vraag rees bij mij waarom het toch altijd van die jonge jongens zijn die ze als kanonnenvoer gebruiken? De gemiddelde leeftijd van de Amerikaanse soldaten in Vietnam was negentien. Je kunt hier moeilijk van mannen spreken; het nesthaar is nauwelijks van hun door jeugdpuisten geteisterde gelaat geweken. Welke idioot verzint het om deze kinderen naar het slagveld, zeg maar gerust slachtveld, te sturen? Een van de weinige redenen die ik kan bedenken is, dat deze jongens nog zo makkelijk kneedbaar zijn. Wellicht maakt een bevelen schreeuwende sergeant, zelf niet veel ouder dan zijn manschappen, op een jongen van achttien jaar nog indruk. Misschien kun je zo’n kind nog wijsmaken dat hij heldhaftig en opofferingsgezind behoort te handelen. Wat zou er gebeuren als in plaats van jongens van achttien jaar, mannen van veertig jaar door het leger werden opgeroepen om in een oorlog hun leven te geven? Mannen die thuis de verantwoordelijkheid voor een gezin hebben. Ik denk dat de ene helft niet zou gaan en de andere helft zou willen dat ze niet gegaan waren.

Als je zo over de Grebbeberg loopt dan komen dergelijke gedachten al snel bovendrijven. Wandelend tussen de duizenden graven denk je aan al die  jongens die nog een heel leven voor zich hadden, die toekomstplannen hadden, die wilden trouwen, die zelf kinderen wilden. Door een vijandelijke kogel of granaatscherf werd aan hun dromen ruw een eind gemaakt. Ik moest aan de ouders van Kees Janssen, geboren 12 januari 1919, gestorven 12 mei 1940, denken. Op 15 mei 1940 capituleerde Nederland om op 5 mei 1945 uit haar as te herrijzen. De ouders van Kees moesten na de bevrijding verder in de wetenschap dat hun zoon nooit meer uit zijn as zou herrijzen. Hij was gesneuveld voor zijn vaderland en stierf de heldendood. De postuum uitgedeelde medaille heeft de moeder van Kees wellicht naast zijn foto boven het dressoir gehangen. Ter nagedachtenis aan haar zoon en als stille getuigen van een zinloze dood. Het hele oorlogskerkhof in Rhenen ligt vol met jongens als Kees Janssen. De waanzin van de oorlog, gesymboliseerd door al die weggegooide levens die daar met duizenden ver van hun ouderlijk huis begraven liggen, heeft me nooit helderder voor ogen gestaan als op die verloren zondagmiddag.