Kunst: een fluitje van een cent.
Ik weet dat ik het risico loop dat heel kunstminnend
Maas en Waal na het lezen van dit artikel over me heen valt. Ik wil ook niet
pretenderen dat ik verstand van kunst heb. Integendeel. Als gestudeerde
kunstcritici beweren dat het schilderij 'Victory Boogie Woogie' van Piet
Mondriaan een hoogtepunt in de schilderkunst van deze eeuw is, dan geloof ik
dat graag. Als de deskundigen van mening zijn dat het schilderij tachtig
miljoen gulden waard is, dan zal dat ongetwijfeld zo zijn.
Toch neemt dit niet weg dat ik het een waanzinnig bedrag vind voor een
schilderij waarvan minstens tachtig procent van de Nederlandse bevolking zal
denken ‘dat kan ons Pietje van negen ook’. Hoe? Men neme een stuk linnen, een
kwast en drie tubes verf van de kleuren rood, geel en blauw en wacht op een
regenachtige dag. Op het moment dat Pietje van negen zich rot begint te
vervelen, haal je het bovengenoemde materiaal voor de dag en zegt tegen de
jongen: "Maak eens een mooi schilderij voor mij. Weet je wat? Maak maar
allemaal vakjes en hokjes met die mooie kleurtjes." Ik voorspel u dat als
het doek van de negenjarige jongen in een museum werd gehangen met een bordje
erbij dat het hier om een echte Mondriaan zou gaan, negenennegentig procent
van de bezoekers het niet door zouden hebben. Nu zal kleine Piet van negen hartstikke
gelukkig zijn als iemand hem vijfentwintig gulden voor zijn doek zou geven. Het
museum kan dus voor een prikkie een doek kopen waarvan iedereen, behalve die
ene procent dan, met volle teugen zal genieten. De Nederlandse Staat, die wij
uiteindelijk met ons zestien miljoen inwoners allemaal samen vormen, kan het
echte schilderij van Mondriaan dan mooi voor tachtig miljoen weer doorverkopen
aan de een of andere stinkrijke Amerikaan of Japanner die het thuis boven het
bankstel kan hangen. De opbrengst kan vervolgens verdeeld worden onder de één
miljoen landgenoten die van een AOW-tje moeten rondkomen. Zij kunnen uit het
openbaar kunstbezit een eenmalige bijdrage van tachtig gulden tegemoet zien.
Resultaat: één miljoen gelukkige landgenoten en een paar kunstminnende,
hoogopgeleide, kapitaalkrachtige landgenoten die ongelukkig zijn.
"Maar,"
zal de rechtgeaarde kunstliefhebber nu roepen, "als we al onze kunst
verkopen dan hebben we straks helemaal niets meer." Deze mensen kan ik
geruststellen. Vorige week heb ik de open dag van de basisschool van onze Hugo
bezocht. In groep acht hingen dertig prachtige composities met de kleuren
groen, oranje en paars. Het hadden Mondriaans kunnen zijn als deze nog twintig
jaar langer had geleefd en tot een nieuwe fase qua kleur was overgegaan. In
groep vijf zag ik tientallen tekeningen hangen met een rijk scala aan rechte
en kromme lijnen waar Picasso nog een puntje aan had kunnen zuigen. Groep drie
had met verf mogen experimenteren wat een bonte verzameling aan warme kleuren en
onbestemde figuren had opgeleverd waar het geklieder van Karel Appel bleek bij
afsteekt. Het absolute hoogtepunt echter was in het allerlaatste lokaal te
vinden waar de kleuters van groep één de ramen met vingerverf te lijf waren
gegaan. Verschillende ouders stokte de adem in de keel toen ze het lokaal
betraden en de verzameling kleuren op de ramen aanschouwden. "Dit,"
kreunde een trotse vader, "had Herman Brood niet kunnen verbeteren."
Zo ziet u maar: kunst hangt niet in het museum, kunst hangt bij u om de hoek.
Gratis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten