maandag 20 december 2021

 Stille nacht, dikke bontjas.

 

Het is nu twee jaar geleden maar de beelden staan nog op mijn netvlies gegrift alsof het gisteren was. Het zijn geen vrolijke beelden waarover ik u wil vertellen. Misschien dat ze uw kerstfeest wel een beetje gaan vergallen. Voor het geval u verder wilt lezen, zeg dan niet dat ik u niet gewaarschuwd heb.

December 1996. Met twee vrien­dinnen ging ik met zo'n georga­niseerde busreis naar de Kerstmarkt in Düsseldorf. We zullen al zo'n twee uur door de drukke straten van een van de rijkste steden van Duitsland geslenterd hebben toen ik haar zag zitten. De vrouw kwam me vaaglijk bekend voor: verlopen kop, mager lijf, zachtblauwe ogen. De sjofele kleding die zij droeg, werd rond haar middel door een koord bijeengehouden. Het was een wit koord met knopen, dat normaal door monniken wordt ge­dragen. Zij zat stil als een stand­beeld met gekruiste knieën voor de etalage. In de verstarde houding kwam alleen enige verandering als het kind dat op haar schoot lag, haar speen­tje uit haar mond liet vallen. Het kind, een baby van een paar maanden, was slechts gehuld in een dun rompertje. Het verscho­ten, geelwitte dekentje dat om het kindje gewikkeld zat, bood geen enkele bescherming tegen de vrieskou. De wind sneed er als een ijspriem dwars doorheen. Voor de vrouw en het kind stond een bakje, schamel gevuld met wat kleingeld.  

Het contrast met de winke­lende massa die haastig op weg waren om hun laat­ste kerstinko­pen in te slaan, kon niet groter zijn. De passerende mannen waren van het slag dat je in deze peperdure winkelstraten kon verwachten: gekleed in lange wollen jassen; om hun nek het onvermijde­lijke kasjmier sjaaltje; onder hun arm het Duitse equiva­lent van de Wall Street Journal en in hun handpalm het altijd parate gsm-tje. Ze zochten hun heil bij de vele tiental­len juweliers die Düsseldorf rijk is. De etalages toonden de meest protseri­ge sieraden op een manier alsof het om een lading Bockworst ging. De astronomische bedragen die op de prijs­kaartjes ston­den, waren genoeg om de begroting van een middel­grote stad sluitend te maken. Dit was de plaats waar de ge­slaagde zaken­man de ring van eeuwig­duren­de liefde voor zijn echtgenote en een paar 18-karaats gouden oorbellen voor zijn maîtresse kocht.

De vrouwen van de mannen van Düsseldorf kun je het best om­schrijven als eng. Heel erg eng. Hun door liposuctie platge­streken buiken werden tegen de winterse kou beschermd door een bonte verzameling van dode vossen, nertsen en zeehondjes. De onnatuurlijke. bruine huidskleur van deze dames verried de vele, lege uren die ze onder de zonne­bank doorgebracht hadden. De faceliften die ze hadden ondergaan waren talrijker dan ster­ren aan de hemel op een wolkeloze nacht. De decadente verzame­ling juwe­len rammelden met zoveel geweld dat menige harmonie moeite zou hebben gehad om ze te overstemmen. De vrouwen van Düsseldorf verdrongen zich in die week voor Weihnachten voor de vele bontzaken die dit financiële bolwerk rijk is.

Voor één van die bontzaken zat een vrouw met een kind op haar schoot. De scherpe vrieskou sneed door het dekentje dat het kind had moeten beschermen. Nog even en de teentjes zouden aan elkaar vastgevroren zitten. De vrouw staarde wezenloos voor zich uit. Werktuiglijk ging haar hand naar haar baby om de speen weer in het mondje te stoppen. Ze besefte niet dat ze in de weg zat. Ze blokkeerde de deur van de duurste bontzaak van Düsseldorf. Twee dames met kettingen om hun nek ter waarde van een modaal jaarsalaris keken verontwaardigd naar de moeder en het kind dat hun de weg versperde. Hun blik verried dat ze het toch een taak van de reinigingsdienst van de stad Düsseldorf vonden dat de straat van dergelijk vuil verschoond bleef. De dure dames namen zich vast voor om zich 's avonds bij hun in­vloedrijke mannen te beklagen. Frohliche Weihnachten.

Ik keek naar de moeder en het kind en besefte waar ik ze van kende. De moeder leek op mij en het kind leek op Hannah. Ik verlamde. Snel wierp ik een muntstuk van twee Mark in het bakje. Toen keek de moeder onverwachts op en haar blik kruiste de mijne. Ik keek in de ogen van mijn ziel. Het bezorgt me nog nachtmer­ries. Twee harde Marken gaf ik. Als er zoiets als een vage­vuur is waar je voor een paar eeuwen je zonden mag over­den­ken dan weet ik waar ik het aan te danken heb: aan die twee lullige Marken. Daar zit ik dan, samen met twee in bont­jassen gehulde Duitse dames. Zij steunend onder de last van hun juwelen en ik ben verdoemd voor mijn krenterige tweemarkstuk. Toen we terugliepen naar de bus van de Betuwe-Express pas­seerden we een Kerstman die met een zwaar accent kerstliederen stond te vertolken. Zijn krakerige stem zong over de naderende Stille Nacht. Ik bad in stilte dat het kind die nacht zou ha­len.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten